Open main menu menu-toggle

Drie piano's

Jaap Sitters, geboren in Naarden op 29 maart 1934

Jaap Sitters werd geboren in een gezin van vier. Hij had één zusje Jetty (Henriette), die vier jaar ouder was. Zijn vader Harry (Hartog) Sitters had een winkel in regenjassen aan huis en was actief lid van het plaatselijke Rode Kruis. Zijn moeder heette Eva. Toen de oorlog uitbrak was Jaap zes. Na verloop van tijd moest Jaap, net als alle andere Joodse kinderen van school af. Een kennis van zijn ouders, ‘oom’ IJs Vissel begon een Joods schooltje om de kinderen toch een beetje onderwijs te geven. In 1942 moesten alle joden uit Bussum naar Amsterdam verhuizen.

Op een ochtend, toen de postbode net was geweest, deelde mijn moeder mijn zusje Jetty en mij mee dat we op last van de Duitsers moesten verhuizen. Naar Amsterdam.

Het gezin Sitters kreeg een huis in de Volkerakstraat toegewezen. Na een paar maanden moesten ze alweer verhuizen. Nu naar de Van Musschenbroekstraat. Het huis lag recht tegenover een garage van de Grüne Polizei.

Dag en nacht reden vrachtauto's en open auto's met schreeuwende Duitse soldaten af en aan. Ik kon alleen slapen met een deken over mijn hoofd.

Kort daarop moest de familie Sitters opnieuw verhuizen. Nu kwamen ze terecht in de Hertzogstraat, een wijk met uitsluitend Joden. Er waren regelmatig razzia's. Het was zeer beangstigend. Op een gegeven moment kwam vader Sitters er achter dat er die avond een hele grote razzia zou zijn waarbij alle Joden die nog in de wijk woonden zouden worden opgepakt. Van een leegstaand huis had hij een zegel van de deur gepeuterd en dat over het sleutelgat van hun eigen deur geplakt. Hierdoor leek het alsof het huis al was leeg gehaald. Die avond volgde inderdaad een razzia.

De Duitsers kwamen weer naar boven, hun stemmen bij onze deur. Het duurde en duurde. Eindelijk verdwenen de voetstappen. Even later klonk de motor van de overvalwagen, die optrok om een portiek verder te stoppen.

De volgende dag dook het gezin Sitters onder. Allemaal apart.

Jaap kreeg een onderduikadres in Bussum. Hij kreeg in het begin van de avond instructies over hoe hij precies naar Bussum moest lopen. Om zo min mogelijk op te vallen vertrok hij in de schemer.

Ik was heel erg blij toen ik de Rijksweg had gevonden maar ook die Rijksweg bleek lang, heel erg lang. Het was nu hartstikke donker. Hardop pratend probeerde ik de moed erin te houden. Ik ben in Bussum aangekomen. Geen idee hoe. Wel weet ik, dat ik nog nooit zo moe ben geweest.

Hij werd ondergebracht bij oom Johnnie en tante Toni. Oom Johnnie was een broer van Jaaps oma en 'gemengd' gehuwd. Tante Toni kwam oorspronkelijk uit Duitsland. Hierdoor konden zij in Bussum blijven wonen. Ze hadden een klein pension en waren actief in het verzet, maar dat wist Jaap toen niet. Jaap mocht niet buiten komen en er was een schuilplaats voor hem gemaakt achterin een klerenkast onder het schuine dak. Hij moest hier maar een enkele keer gebruik van maken. Er woonde in het pension een enge man met een rode baard. Hij speelde dagelijks een potje schaak met oom Jo:
‘Laten we vanavond om het Joodje spelen,’ hoorde ik de engerd zeggen. Dat sloeg op mij, begreep ik onmiddellijk. Wegwezen.

Via kennissen in het verzet kwamen ze achter het onderduikadres van Jaaps ouders. Uiteindelijk werd besloten dat bij hen een plaatsje vrijgemaakt kon worden.

In Hoograven zag Jaap zijn ouders weer. Ze woonden in bij een jonge vrouw. Jaaps ouders mochten haar niet omdat ze Duits bezoek ontving. Jaap vond haar aardig.

Soms werd ik 's nachts wakker van gegiechel en zware, Duitse mannenstemmen. Op een ochtend, na het zoveelste twistgesprek met mevrouw, begon vader in de kast onder de trap een luik te zagen. Daaronder zat een ruimte van zo'n zeventig centimeter, die als schuilplaats zou kunnen dienen.

Toen Jaap een keer met zijn vader naar buiten ging om te vissen kwamen ze twee soldaten tegen. Zijn vader herkende één van de mannen uit Bussum en vermoedde dat hij hem ook herkend had.

‘Zo, gaan jullie vissen?’ zei één van hen terwijl hij naar mij keek. Op een bijna gemoedelijke toon voerden ze met vader een gesprek. In het Nederlands! Na enkele minuten konden we verder.

Die nacht moest Jaap voor de zekerheid in de schuilplaats. Het adres was niet meer veilig en ze moesten weg.

Jaap en zijn ouders kwamen terecht in een groot, oud huis aan de Stadhouderslaan. Hier zaten meer Joodse onderduikers. Het huis werd gerund door Jo en Jos, die flink aan hun onderduikers verdienden. Boven de suitekasten waren schuilplaatsen gemaakt. Boven elke kast pasten drie, vier personen. Boven de schuifdeuren was nog één laatste, hele smalle, plek waar Jaap in paste. Er was een paar keer een inval. De eerste keer was Jaap te laat om naar de schuilplaats te vluchten. Hij zat in het souterrain en kroop vlug in de vuilnisbak. Een andere keer was hij wel op tijd en hoorde hij de Duitsers door de kamer lopen. Ze werden niet gevonden. Uiteindelijk ging het mis en werd de schuilplaats ontdekt.

Toen gebeurde waar we bang voor waren geweest: een bajonet ging door het dunne behang boven de kast. De vier naast me waren zichtbaar. Raus!! Eén voor één klauterden ze naar beneden. Mij zagen ze, in de smalle tussenruimte, niet liggen. Ze konden zich waarschijnlijk niet voorstellen dat er iemand boven de schuifdeuren paste.

Jaaps vader en moeder hadden zich, samen met nog twee anderen, via een luik in de schutting, in het weiland achter het huis verstopt. Zij werden ook niet gevonden.


Toen de oorlog was afgelopen, gingen ze terug naar Bussum. Het bleek niet eenvoudig om alle spullen, die bij vrienden en kennissen in bewaring waren gegeven, terug te krijgen. Niemand had verwacht dat de familie Sitters nog in leven zou zijn