Bloeme kwam uit een socialistisch gezin met vier kinderen. Haar ouders geloofden in een menswaardig bestaan voor iedereen. Haar vader Emanuel was diamantbewerker. Haar moeder heette Roza Emden –de Vries. Bloeme had één zusje, Via Roosje. Aan het begin van de oorlog hoopte Bloeme dat er een manier te vinden was om met de anti-Joodse maatregelen om te gaan.
Mogen we niet meer op straat wandelen? Dan wandelen we maar niet. Dan gaan we maar niet naar het theater. Dan maar niet naar de leeszaal. Niet naar de winkel. Ik zag al die maatregelen als pesterijen waar wel mee te leven viel. Zo moest je wel reageren, wie zich overgaf aan pessimisme ging eraan onderdoor.
De angst sloeg toe toen in 1942 de deportaties begonnen. Gezinnen werden uit elkaar gerukt. Ook Bloeme die net zestien was geworden kreeg een oproep om zich te melden voor deportatie. Haar vader, die zelf een Sperre had, wist ook voor Bloeme een Sperre te bemachtigen. In mei 1943 kreeg zij alsnog een oproep. Haar Sperre was ‘geplatzt’, ongeldig gemaakt. Bloeme dacht er opdat moment niet aan om onder te duiken. Als ze niet op zou komen dagen, zo was gezegd, zouden haar ouders en zusje in haar plaats worden meegenomen.
Bij het afscheid waren mijn ouders radeloos. Vanachter het raam wuifde mijn zusje Via mij na, huilend. Beladen met een schoudertas en een rugzak liep ik achter de mannen aan, op weg naar het politiebureau in de Pieter Aertszstraat, waar nog meer opgepakte Joden verbleven.
Bloeme werd naar de Hollandsche Schouwburg gebracht. Het lukte haar om ongeregistreerd binnen te komen. Ze wilde proberen om uit de Schouwburg weg te komen. Omdat ze niet geregistreerd was zou niemand haar missen. Zij vroeg een kennis, die in dienst was bij de Joodsche Raad en in de Schouwburg toezicht hield, om hulp.
Een paar dagen later kwam die kennis naar mij toe: ‘Morgen vertrek je. Om vier uur ’s middags gaat er een gong. Dan moeten de kinderen tot veertien jaar zich in de hal verzamelen. Zij slapen niet in de Schouwburg maar aan de overkant, in de crèche. Jij loopt met ze mee naar de overkant, doe maar alsof je een van de leidsters bent. Je slaapt één nacht in de crèche, en de dag erop ben je weg.’
Het plan slaagde en de volgende dag stond Bloeme al vroeg op straat. Ze ging naar een adres in de Orteliusstraat. Het huisnummer hadden haar ouders in de kantlijn van een brief geschreven, die Bloeme in de Schouwburg van ze had gekregen. Bloeme dook daar onder bij Floor en Truus, die veel illegaal werk deden. Haar ouders kochten van hun laatste geld een vals persoonsbewijs voor Bloeme.
Gezien het vele illegale werk van Truus en Floor werd het te gevaarlijk mij in de Orteliusstraat te houden. ‘Als wij gepakt worden, hebben ze jou meteen ook.’ Zij zochten een nieuw adres voor mij.
Bloeme kreeg geregeld tijdelijk onderdak bij haar vriendje Freddy die met zijn ouders in de Rijnstraat woonde . Hier verbleef zij meerdere malen als er geen adres voor handen was. Freddy’s vader was diamantklover en gemengd gehuwd.
Op een ochtend, toen ik daar ondergedoken zat, werd ik wakker van vreemde geluiden. Het leek me niet verstandig te gaan kijken. Freddy’s vader was diamantklover. De Duitsers verdachten hem ervan diamanten in huis te hebben, en die hadden allang ingeleverd moeten worden. Minutieus doorzochten ze de woning, alleen vergaten ze de kamer waar ik doodstil de huiszoeking lag af te wachten. Dat was een onvoorstelbaar toeval.
Bloeme kon terecht in een verlaten maar volledig gemeubileerd huis aan de Hobbemakade.
Iemand van de ondergrondse bracht me dagelijks eten en maakte dan ook even een praatje. Een eenzame plek. Ik voelde me er verlaten en verdrietig.
Ze kon er niet lang blijven het huis zou ‘gepulst’ worden.
Op dit adres vormden Tine en Herman Waage-Kramer een centrum van illegaliteit. De sfeer was er ondanks alles goed.
Vooral Tine was lief voor mij. En die liefde had ik ook hard nodig, want ik leed onder de stress. Ik werd dik, waardoor mijn kleren begonnen te spannen. Ik moet daar toen mijn schildklierziekte ontwikkeld hebben.
Halsoverkop moest het hele huis aan de Bronckhorststraat ontruimd worden, er zou een inval komen. Iedereen was net op tijd weg. Inmiddels probeerde Bloeme ook haar zusje te laten onderduiken. Een van de illegaal werkers, Steven, zou haar halen.
Op de avond van 19 juni 1943 zou Steven haar ophalen. Hij kwam laat thuis, zonder mijn zusje. Hij had een slechte dag gehad, was doodmoe. “Morgenochtend,” zei hij, ‘dan haal ik haar. In de ochtend van 20 juni 1943 vond in Amsterdam-Zuid een grote razzia plaats, waarbij alle nog resterende Joden uit hun huis werden gesleept. Mijn ouders en mijn zusje verdwenen regelrecht naar Sobibor.
Enkele weken later werd de verzetsgroep verraden. Opnieuw moest iedereen snel ander onderdak zoeken. Bloeme vond weer tijdelijk onderdak in de Rijnstraat.
Bloeme vond een baantje in een bejaardenhuis aan de Frederik Hendriklaan. Ze verbleef er negen maanden.
Ik sliep op zolder, in een kamer met drie andere meisjes. We hadden alle drie een bed en een nachtkastje. Een van mijn kamergenoten heette Ida, zij sprak met een zachte g. Geregeld zei ze: ‘Jij bent een Jodin, ik ga je aangeven.’ Ik had geen idee hoe ik daarop moest reageren.
Op een nacht lichtten de Duitsers diverse patiënten van hun bed. Ze bleken Joods. Bloeme was niet meer veilig en moest weer vertrekken. Zij verbleef weer tijdelijk op de Rijnstraat.
Bloeme kreeg via de Rotterdamse illegaal werkers Aad en Mary Zegers, een baan als dienstmeisje in Rotterdam. Zij kreeg daar een eigen kamer en niemand in huis wist dat zij Joods was.
Na twee prettige maanden zei mevrouw op een ochtend: ‘Nancy, wij gaan veertien dagen met vakantie, en in die tijd krijg jij ook vrij.’ Ik reageerde opgetogen, maar was in werkelijkheid bang. Waar moest ik naartoe?
Bloeme kwam in huis bij Aad Zegers en zijn zuster Mary. Op een nacht in augustus 1944 was er een inval en iedereen werd opgepakt.
In de gevangenis het Haagsche Veer, waar ze ons naartoe brachten, zaten nog zevenentwintig Joden die allemaal door Mary en Aad waren ondergebracht. We moeten dus verraden zijn door iemand van de organisatie die bekend was met de adressen.
Aad Zegers werd gefusilleerd; zijn zuster werd vrijgelaten. Bloeme werd op transport gesteld en belandde via Westerbork eerst in Auschwitz en daarna in Liebau. Ze overleefde de oorlog.
Terwijl ik de stoep van de familie Van Moppes beklom, vroeg ik me af wat me te wachten stond. Freddy, mijn vriendje, deed open. Ik was mager en kaal, pas toen ik wat zei herkende hij me. Alles kan veranderen, maar stemmen niet. Hij omhelsde me, riep zijn ouders: ‘Kom kijken wie er is!’ Ze ontvingen me hartelijk, heel hartelijk.