Open main menu menu-toggle

Waar zijn de jasjes

Maurice Meijer, geboren in Amsterdam op 5 juni 1937

Maurice werd geboren in een gezin van vier. Hij heeft een broer, die drie jaar ouder is. Zijn vader Salomon Meijer, was tramconducteur in Amsterdam en was getrouwd met Esther Jas, die werkte als pettennaaister. Maurice vader werd na het uitbreken van de oorlog als gemeenteambtenaar al snel ontslagen en tewerkgesteld in de bosbouw. Kort daarop werd hij met zijn groep gedeporteerd. Maurice en zijn broer doken daarna onder.

Mijn broer en ik waren zonder mijn moeder ondergedoken; ik kan mij niet herinneren dat wij op een dag afscheid hebben moeten nemen. Zwervend door de stad verrichtte mijn moeder illegaal werk, totdat ze gepakt werd.

Moeder Esther werd uiteindelijk naar Auschwitz gedeporteerd en overleefde de oorlog.

Maurice en zijn broer werden ondergebracht bij hun oom en tante,  Eli Talhuizen en Lena Talhuizen-Jas. Eli had een Sperre omdat hij een levensmiddelenzaak had.
Maurice en zijn broer sliepen op zolder.

Hier verbleven de broers korte tijd in café de Zon bij de familie Groen.

Kort verblijf bij een verpleegster waarvan Maurice zich weinig herinnert.

Maurice en zijn broer kwamen, nadat ze waren opgepakt terecht in de crèche tegenover de Hollandsche Schouwburg. Ze werden door het verzet naar buiten gesmokkeld en vonden weer tijdelijk onderdak bij hun oom en tante.

Maurice en zijn broer werden door oom Eli ondergebracht in het Nederlands Israëlitisch Jongensweeshuis. Hij dacht dat ze daar veilig zouden zijn.

Op 6 maart 1943, op sjabbat, hebben de Duitsers het Jongensweeshuis alsnog leeggehaald, en stopten ze ons voor de tweede keer in de Hollandsche Schouwburg. De dinsdag erop zijn we naar de Rietlanden gebracht in het Oostelijk Havengebied waar veel transporten naar Westerbork vertrokken.

Dhr. Grootkerk, een buurman van de oom en tante van Maurice, had een expeditiebedrijf voor de treinen die naar Westerbork vertrokken.

Plotseling hoorden we roepen: ‘Waar zijn de Jasjes? Waar zijn de Jasjes?’ Niemand reageerde. Wie niet zo heette dacht dat iemand op zoek was naar jassen. Maar omdat mijn moeders naam Jas was, wist mijn broer onmiddellijk dat ze ons bedoelden. Er reed een kleine vrachtwagen langs de trein, en uit die vrachtwagen riep telkens een man: ‘Waar zijn de Jasjes?’ We wurmden ons naar een uitgang van de trein, en toen de vrachtwagen precies voor onze opening stond, sprongen we bij hem in de wagen.

Maurice werd samen met zijn broer door het Amsterdams studentenverzet naar Utrecht gebracht.

Boven in dat souterrain zat een klein raampje, als je er door naar buiten keek zag je benen voorbijgaan. Geen schoenen, geen bovenlijven, benen. En daar keken wij naar, de hele dag.

Hierna kwamen de broers terecht bij een ouder echtpaar die in de veronderstelling waren dat ze uitgebombardeerde jongens uit Rotterdam in huis kregen.

Op de verjaardag van Mussert hing bij het bejaardenhuis aan de overkant van de weg de nsb-vlag uit. Mijn broer zei: ‘Die vlag mogen ze ook wel aan flarden schieten.’ ‘Waarom?’ vroegen ze, ‘het is toch een mooie vlag?’ Een paar dagen later vroegen ze mijn broer iets uit een dressoir te pakken. In het laatje zag mijn broer, die al kon lezen, Volk en Vaderland liggen, het blaadje van de nsb.

Maurice en zijn broer werden nu van elkaar gescheiden. Maurice kwam tijdelijk bij de familie Borg terecht.

Ook op het volgende adres kon Maurice maar kort blijven.

Zij hadden voor mij op zolder van triplexplaten een turfhok gebouwd. Zodra de bel ging, joegen ze me naar zolder. Daar tilde iemand mij in het turfhok, ik paste er goed in. Zodra ik zat, ging het deksel erop. Bovenop legden ze dan nog wat turfblokken. Er stonden ook stapels blokken tegen de wanden van het hok. Zo leek het alsof ze een grote voorraad turf hadden.

Uiteindelijk werd Maurice in de zomer van 1943 ondergebracht bij de familie Boerma in Bilthoven. Zijn onderduikmoeder Zus Boerma-Derksen behoorde tot de verzetsbeweging Oranje Vrijbuiters, die verschillende aanslagen heeft gepleegd op de spoorlijn Utrecht-Amersfoort, bij Fort Blauwkapel, waar de transporten naar Westerbork langskwamen.

Bilthoven herbergde veel onderduikers. Om hen aan een nieuwe naam te helpen vernietigde het plaatselijk verzet het bevolkingsregister. Doel daarvan was onduidelijkheid te creëren over de samenstelling van het dorp. Om weer helder te krijgen wie waar woonde moesten alle inwoners zich melden voor een nieuw bevolkingsregister. Een uitgelezen mogelijkheid voor onderduikers om met een nieuwe naam een legale inwoner van Bilthoven te worden. Sindsdien heette ik Ries Boerma, en maakte ik deel uit van de familie.

Maurice bleef bij de familie Boerma tot het einde van de oorlog.

Mijn moeder was duidelijk getekend door de oorlog. De jarenlange overlevingsdrang had haar egocentrisch gemaakt. Ze kon alleen nog maar van zichzelf houden. En ze was jaloers op mijn pleegmoeder, die ik meer dan haar beschouwde als mijn echte moeder. Onbewust heeft mijn moeder trouwens ook wel pogingen gedaan de band met mijn pleegmoeder te verbreken. Toen mijn pleegmoeder in 1981 zeventig werd, hebben we dat uitgebreid gevierd. Voor alle kinderen en kleinkinderen had zij bungalows gehuurd. Wij kwamen met het openbaar vervoer, we arriveerden als laatsten. Op het moment dat we de feestruimte binnenkwamen zei ze: ‘Zo, nu heb ik al mijn kinderen en kleinkinderen bij elkaar.’