Bennie werd geboren in een gezin van 5. Hij had een broer Willie die twee jaar jonger was en heeft een zus Rebekka die zes jaar jonger is. Bennie’s vader Hartog Kosses was veehandelaar en slager. Er werd koosjer geslacht. Zijn moeder heette Roza Kosses-Meijer. Omdat Hartog Kosses geen lid wilde worden van het fascistisch georiënteerde Landbouw en Maatschappij (een samengaan van een aantal boerenbonden), werd de handel hem steeds minder gegund. Bennie ging aan het begin van de oorlog werken bij een oom die ook slager was. Toen in 1941 beslag werd gelegd op het bedrijf van zijn oom ging Bennie aan de slag bij een bevriende christelijke slager, Bram Buzeman. De sfeer werd steeds grimmiger.
Toen we een keer aan het werk waren op het slachthuis in Oude Pekela kwam er een slager binnen die lid was van Landwacht Nederland. Waar ik bij stond zei hij: ‘Bram, je moet die Jodenknecht wegdoen want die bederft de boel.’
Bennie en zijn oom besloten onder te duiken toen de plaatselijke veldwachter hen waarschuwde dat hij ze de volgende dag zou komen arresteren.
Zo’n beslissing lijkt vanzelfsprekend, maar was het niet. Mijn jongere broer Willie heeft zich op 17 augustus zelf in Westerbork gemeld. ‘Ik duik niet onder,’ zei hij, ‘anders halen ze vader en moeder op.’ Hij is afgevoerd naar Auschwitz en daar vermoord.
Als eerste klopten ze aan bij een kapper die ze kenden in Nieuwe Pekela. Ze kwamen ’s avonds aan maar niemand deed open. ‘s Ochtends liet de kapper ze binnen.
Aan het einde van de middag kwam de kapper naar boven, opgewonden en zenuwachtig: ‘Mijn vrouw vindt dat jullie weg moeten, nog vóór de kinderen thuiskomen. Ons huis is te klein voor onderduikers.’
De oom van Bennie kende nog een boer in Ommelanderwijk, ook daar kwamen ze ’s nachts aan. Ze waren welkom. De volgende dag hoorde Bennie de boerin tegen de bakker en de kruidenier zeggen dat ze wat extra spullen nodig had, zonder bon, omdat er Joden in huis waren.
‘Dat wordt niets zo,’ zei ik tegen mijn oom. ‘Ik ga vannacht nog weg.’ ‘Dan gaan we samen.’
Bennie en zijn oom bleven vier weken bij boer Van der Woude in Wildervanksterdallen. Daarna waren er verschillende razzia’s in de regio. De vrouw en kinderen van Bennie’s oom zochten nu ook een onderduikplek. Van der Woude had niet genoeg ruimte voor allemaal en Bennie besloot te vertrekken.
Na een nacht en een dag in de stal van weer een andere boer waar Bennie niet mocht blijven vertrok hij opnieuw richting Oude Pekela. Hier verbleef hij kort bij Hayo Kampion, een gemengd gehuwde Joodse kennis.
Kampion gaf me andere kleren – kleren van zijn ongehuwde broers die al waren opgehaald.
Bennie hoorde dat zijn ouders naar Amsterdam waren vertrokken. Hij besloot ze achterna te reizen.
De volgende dag heb ik mijn ouders en mijn zus weer ontmoet. Het ging ze niet goed. Ze hadden te weinig te eten, moesten constant handelen op de zwarte markt. Hier is het ook niks, dacht ik. Ik ga weg, naar Oosterbeek, waar de twee kinderen van mijn oom waren ondergebracht.
Daarna vond Bennie een adres in Arnhem.
Daar draaide alles om geld. Overal waar ik overnachtte moest ik wel wat betalen, maar in Arnhem vroegen ze honderd gulden per dag.
Bennie besloot terug te gaan naar Groningen. Hij klopte aan bij de familie Beuker in Stadskanaal. Daar was hij welkom. Na een week werd echter het woongedeelte van de boerderij door de Duitsers gevorderd. Er kwamen nsb’ers in huis. Boer Beuker timmerde een hokje voor Bennie op zolder.
Veertien dagen heb ik op die zolder gezeten, in een afgetimmerd hokje langs de schuine wand van het dak. Het was er donker, ik had alleen een emmer om mijn behoefte in te doen. Op een avond haalden ze me op, de nsb’ers waren een avondje uit, ik kon me wassen en mee-eten. Aan tafel zei ik: ‘Ik hou het niet uit daarboven, ik wil weg.’
Boer Beuker regelde voor Bennie een plek bij de familie Drenth die vlakbij woonde. Hier zou Bennie tot het einde van de oorlog blijven. Het gezin Drenth bestond uit vader Willem, moeder Hindertje en de kinderen Lammie en Fennigje. Er zat al een andere oom van Bennie met zijn vrouw en kinderen ondergedoken bij Drenth. Deze oom was niet blij met Bennie’s komst.
Ze lieten onmiddellijk blijken dat ik niet welkom was, dat ik inbrak in hun wereld – een kamer van twintig vierkante meter die ze nu ook dag en nacht me mij moesten delen.
Er kwamen nog meer mensen bij. De oom waar Bennie oorspronkelijk mee was ondergedoken zat nog met zijn vrouw en kinderen bij Van der Woude in Wildervanksterdallen. Daar moesten ze weg. Het geld was op en Van der Woude vond de 15 gulden per onderduiker per week die hij nu nog kon krijgen te weinig voor het risico dat hij liep. Er kwam nog een ander Joods echtpaar bij dat ook geen plek had.
Toen leefden we dag en nacht met veertien mensen op twintig vierkante meter. Omdat er in die kamer maar twee bedsteden waren, lagen er ’s nachts overal strozakken en dekens op de grond. We stonden vroeg op en hanteerden een strak schema voor het wassen en aankleden, zodat het geen rotzooi zou worden.
Doordat Lammie, de dochter des huizes, ging werken op het plaatselijke nsb-kantoor kregen de Duitsers nooit argwaan en deden geen inval. De buurtbewoners dachten daardoor wel dat de familie Drenth ‘fout’ was. Ondertussen deed Lammie allerlei koeriers- en verzetswerk.
Lammie is een paar keer flink toegetakeld door oude schoolkameraden, die het niet pikten dat zij met een insigne van de nsb op haar jas liep. Als ze dan thuiskwam zat ze onder de blauwe plekken, en haar kleren waren verfrommeld en gescheurd.
Bennie en Lammie werden steeds inniger met elkaar.
Omdat condooms schaars waren en dus duur, was je er heel zuinig op. Na gebruik waste je hem uit, vervolgens blies je het ballonnetje op, liet het leeglopen en drogen. Daarna haalde je hem door de talkpoeder en rolde het op zoals het in het pakje had gezeten. Soms was je te zuinig, dan ging het mis en knapte er één. Dat gebeurde bij ons.
De bevalling vond plaats in de huiskamer op 10 december 1944. Na de bevrijding trouwden Bennie en Lammie.
Over de onderduik van Bennie Kosses bij de familie Drenth, en de andere onderduikers die bij hen verbleven, verscheen ook een boekje getiteld: Het Stadskanaalster Achterhuis" uitgegeven door Herinneringscentrum Kamp Westerbork. In het herinneringscentrum is ook een maquette te zien van het Stadskanaalster Achterhuis.