Walter werd geboren in een liberaal Joods gezin van vier. Hij heeft een zus Erni die drie jaar ouder is. Zijn vader Max was van oorsprong houthandelaar maar werkte, na zijn huwelijk met Claire Weiser, in de eierhandel van zijn schoonvader. In verband met het opkomend antisemitisme in de dertiger jaren vluchtte het gezin uit Duitsland naar Nederland. Walters vader kon een koffiebranderij van een man in den Haag kopen die met zijn Duitse vrouw naar Hamburg wilde verhuizen.
In september 1940, vier maanden na het uitbreken van de oorlog, kreeg het gezin Bartfeld het bevel om binnen 48 uur huis en haard te verlaten. Zij moesten als Volks- deutsche minimaal 30 kilometer uit de kust gaan wonen.
De bezetter maakte onderscheid tussen de Reichsdeutsche en Volksdeutsche. Met de laatste groep werd o.a. de gevluchte Joden bedoeld maar ook andere anti-nazi elementen. In feite was dit één van de eerste manieren om de gevluchte Duitse Joden te isoleren zonder daarbij het woord Joden te noemen.
Vader Bartfeld wist het zomerhuisje 'Zonnegloren' te huren in Nunspeet ver buiten de dorpskring aan de rand van bos en hei. Aangezien de koffiebranderij van de familie Bartfeld in handen zou vallen van een Verwalter, verkocht hij deze aan meneer Liesker, een concurrent. Dhr. Liesker stelde voor een nep-koopverdrag op te stellen. De zaak zou van Liesker worden waardoor de Verwalter buiten spel werd gezet. De heer Liesker beloofde na de oorlog de zaak weer terug te geven.
Na de oorlog kwam mijnheer Liesker naar mijn vader toe: "Hier is de sleutel. Het is jouw zaak." Hij heeft nooit één cent daarvoor gevraagd. Hij heeft de inkomsten van de zaak altijd aan mijn vader gegeven. Er zijn niet veel Joden in Nederland met zo'n verhaal.”
In Nunspeet ging Walter nog een jaar naar een openbare school. Daarna moesten alle Joodse kinderen van de openbare school af. Aangezien er geen Joodse school in Nunspeet was, bleef Walter vanaf die dag thuis. Ook Walters grootmoeder en overgrootmoeder woonden bij het gezin in het zomerhuis. Toen de mogelijkheid tot onderduiken zich aandiende, werd besloten om overgrootmoeder Cäcilie Skall onder te brengen in een Joods bejaardenhuis in Amsterdam. Daar zou ze veilig zijn. Walters grootmoeder bleef wel bij het gezin.
In het dorp werd mijn vader aangesproken door postbode Theo Stevens, die samen met zijn vrouw ook nog een winkeltje in rookwaren dreef. Stevens was de enige communist van het dorp en in die zin een beetje een eenling in dat verder christelijke dorp. Hij maakte duidelijk dat hij kon helpen als we wilden onderduiken. Mijn vader wilde niemand in gevaar brengen en stelde voor alvast een woonwagen op te stellen midden in het bos.
Er stonden vijf huizen in de Albertlaan met betrekkelijk veel ruimte ertussen. Aan het einde van die laan woonde in het 'Heidehoekje' nog een Duits Joods gezin uit het westen. Maar zij vertrokken alweer snel waarna het huis leeg stond.
Verder woonden er een keuterboertje, een profiteur die nertsen en zilvervossen fokte voor de Wehrmacht, en 'opa Bakker' en 'tante Cor' die al heel snel betrokken waren bij het zoeken en organiseren van onderduikadressen voor Joden. Een kilometer verder woonde ook de verzetsman Andries Lenstra.
Toen de Nunspeetste politie opdracht kreeg de Joden te arresteren vroeg het hoofd van de politie, een nacht respijt. De volgende dag kwam hij bij de Duitsers en zei: "Ik heb de hele nacht opgezeten en alle Nederlandse wetboeken doorgelezen en ik heb geen artikel kunnen vinden waarop ik die Joden zou moeten ophalen en arresteren.
Via het verzet kwamen er af en toe geruchten dat de Joden zouden worden 'opgehaald'. ' s Nachts liep het gezin dan met een grote boog door het bos naar het leegstaande huis, het 'Heidehoekje', om daar de nacht door te brengen. 's Ochtends keerden ze dan weer terug zonder dat iemand daar iets van gemerkt had. Een keer of vier vijf dook het gezin op die manier een nacht onder.
In maart 1943 kreeg het gezin Bartfeld te horen dat het nu veel te gevaarlijk werd om in het huis aan de Albertlaan te blijven. In de nacht van 23 maart doken ze onder.
We kleedden ons heel dik aan want je kon niets meenemen. Geen tassen of bagage of wat ook. Dus gingen we 'wandelen'. We liepen en we liepen en we liepen en toen zei mijn vader tot mijn zusje en mij: "Nou moeten jullie eens even goed naar me luisteren. Wij gaan nu verdwijnen en vanaf dit moment bestaan er voor ons geen wetten meer. Er is maar één wet die voor ons, en dus ook voor jullie geldt: je leven behouden en alles daartoe doen. Maar mensen te ontzien" En we liepen en we liepen en we liepen tot we een dicht bos binnen moesten dringen en ineens stonden we voor de woonwagen die mijn vader daar had laten opstellen.
De dagen werden gevuld met spelletjes en allerhande klusjes. Vooral het camoufleren was veel werk. Het eten werd gebracht met de fiets door opa Bakker en tante Cor.
Op een dag liep er een jongen uit het dorp in het bos. Ik weet nog zijn naam en wie dat precies was. En hij liep zo tegen de woonwagen op. Het gevaar was dubbel zo groot omdat in het dorp iedereen ons kende. Toevallig was de verzetsman Andries Lenstra bij ons op bezoek. Die is toen naar die jongen gegaan en heeft hem een pistool voorgehouden en gezegd: als je ooit één woord doorvertelt van wat je hebt gezien..... die jongen heeft nooit iets gezegd, ook niet tegen zijn ouders. Maar Andries Lenstra heeft zich wel blootgegeven en iedereen kende hem natuurlijk ook.
Toen er een Engelse bommenwerper in de buurt werd neergeschoten waarvan zelfs brokstukken op de woonwagen terecht kwamen werd het daar onveilig. De Duitsers gingen namelijk in het bos zoeken naar de piloten. De familie Bartfeld werd door meester Von Baumhauer, een Amsterdamse advocaat met een huis in Vierhouten, met de fiets opgehaald en naar een afgelegen groot zomerhuis gebracht.
De luiken waren dicht. Het was donker en het bleek dat we daar met zijn zeventienen zaten. Het was een onbewoond huis. En niemand mocht weten, dat wij daar zaten. Daar hebben we ongeveer drie weken gezeten en er mocht alleen maar heel zachtjes worden gesproken of helemaal niet.
Via de telefoon werden de onderduikers net op tijd gewaarschuwd voor een Duitse inval. Halsoverkop vluchtten ze het nabijgelegen heideveld in, daar zagen ze de Duitsers komen en gaan. Toen het donker werd liepen ze door het bos in de richting van Nunspeet waar ze zich verstopten op een hooizolder in de schuur van een boerderij.
Daar hebben we gelegen, zeker twee dagen en nachten. Zonder ons te bewegen. Met de dood in ons hart. Onze behoeften deden we in onze broek. We konden ons niet bewegen. Geen druppel te drinken, geen kruimel te eten. Na twee dagen is mijn vader 's nachts, weer uit dat hooi gekropen en naar opa Bakker en tante Cor in Nunspeet gegaan. op die manier maakte hij weer contact met het georganiseerde verzet.
Alle onderduikers werden nu naar een ander stuk bos gebracht in de buurt van Vierhouten. Er stond een bouwkeet waar de meeste onderduikers konden slapen. Het gezin Bartfeld sliep in een tent samen met een verloofd stel. Al vlug werd besloten een hut te bouwen.
Er kwamen steeds meer onderduikers bij waaronder ook een aantal Engelse en Amerikaanse piloten, een Duitse en een Italiaanse deserteur en een gevluchte Russische krijgsgevangene. Er moesten steeds meer hutjes worden bijgebouwd. Een Duitse patrouille uit Vierhouten stuitte op een dag op één van de onderduikers die wat verder van 'het dorp' was afgedwaald. Wat er precies gebeurd is of gezegd werd, is nooit duidelijk geworden maar kort daarna werd het 'pas op dorp' omsingeld.
Na de oorlog is het dorp bekend geworden als het 'verscholen dorp'.
Die Duitsers, die omsingelden wel, maar ze wisten blijkbaar niet of er partizanen met wapens in het bos waren of onbewapende onderduikers. Dus die durfden niet in dat zeer dichte kreupelhout door te dringen.
Ze bleven op afstand en schoten naar binnen. En schreeuwden: 'Raus ihr Juden, raus'. De duisternis viel en al die mensen, misschien waren we toen nog met een stuk of 60 voornamelijk Joden, zijn toen gevlucht door het struikgewas, alle kanten op. Mijn vader kende gelukkig alle kleine weggetjes in het bos. Nou wij zijn met ons groepje — een stuk of 10, 12 misschien met mijn grootmoeder erbij — door het struikgewas en door het schreeuwen en het schieten heen, door de bossen gerend. We renden voor ons leven. Uiteindelijk zijn we aan de rand van het dorp Vierhouten in een hooiberg gekropen en daar hebben we weer ik weet niet hoelang met een heel stelletje gelegen, gepoept en gepiest, zoals we waren zonder ons te bewegen.
Acht ondergedoken Joden werden wel opgepakt van wie er één 's nachts overleed. De andere zeven werden de volgende dag in het bos doodgeschoten. Onder hen een vader met zijn zes jarig zoontje. Vader Max zoekt na twee dagen in de hooiberg opnieuw contact met Meester von Baumhauer in Vierhouten.
Walter en zijn ouders werden ondergebracht bij een boerengezin in Ermelo. De boer werd verteld dat het om evacués uit de buurt van Arnhem ging, waarop dat moment hevige gevechten woedden.
Die boer en zijn vrouw provoceerden ons op een vreselijke manier. Ze vermoedden waarschijnlijk iets. Dus als we zaten te eten, dan zei die boer wel eens: 'Als ik toch wist dat er ergens Joden waren, dan zou ik ze toch meteen aangeven.' En de boerin zei dat wij de plee zo vuil maakten. Nou wij pasten wel op. Maar het was om ons te intimideren en dus ging ik iedere keer met mijn ouders wandelen en dan gingen we ergens in een bos en dan gingen we met zijn drieën poepen.
De boer en zijn vrouw vragen ook steeds waarom het gezin nooit naar het dorp gaat, 'er zijn daar toch meer evacués uit Arnhem? Wellicht treffen jullie daar lotgenoten?' Om geen argwaan te wekken lopen Walter en zijn ouders op een dag een keer naar het dorp.
Toen we daar liepen dachten we dat we herkend waren door een vrouw op een fiets. We bleven voor een etalage staan kijken en keken in de spiegeling van het glas wat er ging gebeuren. Even later terwijl we daar nog stonden, niet wetend wat we moesten doen, kwam die vrouw terug op de fiets en liet een propje papier vallen. Uiteindelijk heeft mijn vader dat propje opgeraapt. En wat stond erop? 'Als jullie in nood zijn, dit is mijn adres.
Een aantal weken verbleef het gezin Bartveld bij mevrouw Cohen Stuart en haar beide dochtertjes. Haar man, een officier, was in Duitsland krijgsgevangene. Maar ook daar werd het te gevaarlijk en moesten ze weg. Door mensen van het verzet werden ze met de fiets richting Zwolle gebracht, waar ze gescheiden van elkaar probeerden de zwaar bewaakte IJsselbrug over te steken.
Toen kwam er een paard en wagen langs en ik vroeg aan die koetsier, aan die boer, mag ik bij je op de bok? Nou dat was goed. Hij liet de wagen even stilstaan en ik klom bij hem op de bok. En zo ben ik de IJsselbrug overgegaan. Langs de weg zag ik mijn vader lopen, die ik natuurlijk geen teken kon geven of iets. En toen mijn moeder en mijn zus. We zijn alle vier de brug overgekomen.
Het gezin Bartfeld verblijft een aantal weken in een ruimte die ook dienst blijkt te doen als wapenopslag. Vanwege het grote risico werd het gezin vervolgens gescheiden van elkaar op diverse plekken in Zwolle ondergebracht.
Het waren Frans-Canadezen die ons bevrijdden en die kwamen Zwolle binnen via de Wipstrikkerallee — ik zal het nooit vergeten, het uur van de bevrijding — die kwamen langs die lange laan. Die zag je al van verre. Ze kwamen mannetje na mannetje aan weerskanten van de weg met de geweren in aanslag en voor hun uit liep één soldaat op het midden van de weg. En toen die bij ons kwam, rende ik naar hem toe en heb gezegd, dat ik een Joods jongetje was en hij was ook een Joodse jongen. Dat was onze bevrijding.
Over het 'verborgen dorp' zijn een aantal boeken verschenen:
Het Verborgen Dorp, Jeroen Thijssen, Uitgeverij Balans
Het verscholen Dorp, A.Visser, Uitgeverij Bredewold
Op 13 februari 1945 werd Opa Bakker eigenlijk bij toeval gearresteerd.
op 2 maart 1945 werd hij door de Duitsers bij Varsseveld samen met 45 anderen gefusilleerd.