Open main menu menu-toggle

Een huilbui van jaren

Donald de Marcas, geboren in Leiden op 29 juni 1933

Donald was enig kind. Zijn vader Martijn had een vrij chique herenmodemagazijn in Leiden en was getrouwd met Olga Hes. Het was een liberaal Joods gezin maar toch werd thuis geen garnalen of varkensvlees gegeten. Vader ging zo nu en dan naar sjoel om minjan te maken. Tot het uitbreken van de oorlog ervoer  Donald zijn jeugd als onbekommerd en zeer liefdevol.

Mijn slaapkamer in Leiden grensde aan die van hen. In de deur tussen onze kamers was een klein kijkraampje gemaakt, waardoor ik ze op de ochtend dat de oorlog uitbrak hoorde praten over het nieuws op de radio. Het was voor het eerst dat ik voelde dat wij als Joden apart stonden. De oorlog heeft mij tot Jood gemaakt. Heeft mij doen beseffen dat ik Jood ben, en wat de consequenties daarvan waren.

De oorlog werd zeer bedreigend toen vader Martijn zijn zaak kwijtraakte. Deze kwam in handen van een ‘verwalter’.  Het gezin De Marcas moest het huis aan de Botermarkt verlaten en intrekken bij de familie Mok. Op een avond was er een overval en het gezin De Marcas werd naar station Hollands Spoor gebracht  waar de trein naar Westerbork al klaar stond. Doordat vader Martijn kort daarvoor  een functie had gekregen bij de Joodsche Raad in Leiden konden ze terugkeren naar huis.

Nu moesten we echt onderduiken. ‘Jullie kunnen terecht bij mijn broer, Meindert Zaalberg,’ zei tante Truus Rensink, een kennis met wie mijn moeder in het koor van de Nederlandsche Vereeniging van Huisvrouwen en in het Toonkunstkoor zong.

‘Oom Meindert’ had een pottenbakkerij en zat in het verzet. Na verloop van tijd leek het hem verstandiger om Donald elders onder te brengen en zo het risico te spreiden.

Donald verbleef kort bij dominee Dijk. Op dit adres zou hij een paar maal terugkeren. Het was bedoeld als ‘doorgangshuis’.

Donald kwam bij een gezin waar hij de hele dag op zijn kamer moest blijven. Hij was er eenzaam.

Vanuit mijn kamer, een mooie voorkamer op de eerste etage, keek ik uit op de straat. Sommige kinderen speelden verstoppertje, andere waren aan het touwtjespringen. Ik kreeg heimwee, en schreef lange brieven aan mijn ouders. Ons contact van het verzet, oom Slothouwer noemde ik hem, bezorgde die.

Meindert Zaalberg zorgde voor een nieuw adres bij de familie Marijnissen, waar Donald zeer liefdevol werd opgenomen. ‘Ome Toon’ en ‘tante Net’ hadden een zoontje ‘kleine Jantje’ en een herdershond.

Ik sliep op een zolderkamer met een klein dakraam. Als het onweerde, en ik bang was voor de bliksem, mocht ik tussen tante Net en ome Toon in slapen. Ik had het er goed.

Omdat Donald nogal donker was, wat opviel, werd zijn haar met waterstofperoxide behandeld.

Staande op een kruk moest ik mijn hoofd in een bak hangen, waarna tante Net mij inzeepte. Het goedje dat ze in mijn haar smeerde moest intrekken. Daarna spoelde ze het uit onder de pomp. En dan had ik lichtbruin haar.

Aangezien er een nogal loslippige pastoor was die het weliswaar goed voorhad met Donald leek het de familie Marijnissen toch veiliger om Donald elders onder te brengen.

Donald verbleef opnieuw korte tijd bij dominee Dijk waar hij ook zijn ouders een keer op bezoek kwamen. Zij  zaten nog steeds ondergedoken bij Meindert Zaalberg.

Laat op die avond verschenen er ineens twee schimmige figuren in de verduisterde kamer: mijn ouders. Ze kwamen me opzoeken, en de dominee had ervoor gezorgd dat we alleen waren. ‘Dag taante,’ zo begroette ik mijn moeder. Dat woord lag me in de mond bestorven, omdat ik het tegen elke vrouw zei. ‘Tante’, en dat in Brabants dialect, mijn moeder heeft de begroeting als een aardverschuiving ervaren.

Donald werd vervolgens ondergebracht in het jongensweeshuis van  de Fraters in Tilburg. Hij ging door het leven als Jan van den Heuvel. Er zaten nog drie andere onderduikers in het weeshuis. Een Joodse jongen en de twee zonen van een katholieke verzetsman. Donald draaide mee in het dagelijks leven en probeerde zo min mogelijk op te vallen.

Een enkel weeskind viel het toch wel op dat ik anders was. ‘Waarom gaat Jan nooit mee ter communie,’ vroeg er eens een. Een ander: ‘Waarom hoeft Jan nooit te biechten?’ Om ter communie te gaan en om te biechten moet je katholiek zijn. Doordat ik zo vaak naar de kerk ging, wist ik precies hoe de diensten verliepen. En vooral wanneer een misdienaar een fout maakte. Ik bad en smeekte om misdienaar te mogen worden, dat theater vond ik prachtig. Maar ook voor misdienaar moest je gedoopt zijn.

Het zuiden werd al in de herfst van 1944 bevrijd maar het noorden, waar de ouders van Donald ondergedoken waren, was toen nog steeds bezet. Samen met een van de fraters luisterde Donald regelmatig naar de radio.

Ik herinner me dat er een man was die zijn toespraak op Radio Oranje altijd eindigde met: ‘Ze kunnen niet wachten, geen dag en geen nacht.’ Maar een keer zei hij: ‘Ze kunnen niet wachten, geen dag, geen uur.’ Ik schrok me te pletter. We hoorden van een hongersnood, van een hongerwinter, maar als ze geen uur meer konden wachten, wat betekende dat dan voor mijn ouders?

Na de bevrijding werd Donald herenigd met zijn ouders. Ze konden hun huis niet direct in het moest eerst ontruimd worden. Het bleek niet makkelijk de relatie met vader en moeder weer op te bouwen. Ik was hen ontgroeid. En de ontdekking dat hun hele familie was uitgemoord schiep afstand. Zij zaten vast in hun verdriet. Bovendien moesten ze keihard werken om de herenmodezaak weer op te bouwen. Dat viel niet mee: mijn vader was zesenvijftig, en de zaak was compleet leeggeroofd. Zelfs de betimmering van de winkel was opgestookt.